Mechelaar Emiel Van Krieken is 80 jaar geworden. Ondanks zijn beroep van assistent-apotheker bij De Voorzorg stond hij als twintiger in de top 8 van de beste Belgische tafeltennissers. Al zestig jaar trekt hij de bestuurskar van de Mechelse KTTC Salamander, een club met honderd actieve spelers. Tijd om stilaan afscheid te nemen, zou je denken, maar daar wil Emiel niet van weten. “Geen sprake van. Ik blijf doorgaan tot zolang ik kan. De club is mijn leven geweest en daar ga ik voor door het vuur. KTTC Salamander werd 85 jaar geleden gesticht door studenten in een café op de Grote Markt . De jeugd moet deze Mechelse traditieclub in ere houden”, vertelt doorbijter Emiel Van Krieken.
Bij de stichting van tafeltennisclub KTTC Salamander was Emiel Van Krieken niet betrokken. “De club bestaat 85 jaar. Ik was 16 jaar toen ik voor het eerst in contact kwam met Salamander. We waren op een driedaagse schoolreis in Waulsort bij Namen. Ik kon goed tafeltennissen, maar verloor de finale van een tornooi dat daar plaatsvond. Mijn vader Albert nam mij mee naar de Beethovenkelder in de Onze-Lieve-Vrouwestraat, waar een ploeg uit het handelsverbond kwam trainen. Een speler van de Mechelse club Salamander merkte dat ik goed met het palletje kon kloppen. Zo is de bal aan het rollen gegaan”, zegt Emiel.
“Het ontstaan van de club vindt zijn oorsprong in het Mechelse studentenleven. Op 25 april 1936 is de club gesticht in het bovenzaaltje van café ‘Au Pavillon Belge’ op de Grote Markt. Ik heb in de archieven de namen teruggevonden van onder meer Willy Van Daele, Alfred Van Cant, Frans Van Frausem, Jef Opdebeeck en Charles Van de Plas. Ze maakten deel uit van de achttienkoppige stichtersgroep. Onder invloed van cafébazin Wiske Van Cant, de moeder van Alfred, zag de club het levenslicht. Wiske legde achteraan in het café een plank op de biljarttafel. Daar werden de eerste pingpongballetjes geslagen.”
Waarom heeft de club de naam Salamander meegekregen?
Emiel Van Krieken: Dat heeft te maken met een typische Mechelse uitspraak uit de studententijd van de jaren dertig: ‘salamanderen’. Dat woord viel nogal dikwijls tijdens bewogen studentenfeestjes. Bij ‘het salamanderen’ moest je een glas bier in één keer helemaal leegdrinken. Het is een beetje de ad fundum van vandaag de dag hé. Ik weet niet of dat toen ook al 33’ers waren. Maar goed, onze club had een naam en die dragen we vandaag nog altijd.
Is het Salamander altijd voor de wind gegaan?
Dat zou je na 85 bestaansjaren misschien wel denken. We hebben veertig jaar gespeeld in de lokalen van ‘Den Ouwe Dok’ aan het Rode Kruisplein. Maar toen de stad Mechelen het oude zwembad ging renoveren, moesten we daar ons boeltje pakken. Dat was een harde noot om te kraken. Maar uiteindelijk hebben de stadsbestuurders ons in 2012 een nieuwe thuishaven bezorgd in een oude loods aan de Donkerlei. Ze werd ingericht als sportzaal. We mogen niet klagen over de accommodatie. Er is ook een kantine en die brengt toch wat geld in de clubkas. In coronatijden is dat een godsgeschenk.
In de kast liggen meerdere boeken met allerlei knipsels van jou uit onze krant. Je bent zelf een sterke tafeltennisser geweest.
Ik heb wel een mooi palmares uitgebouwd. Samen met André Naze ben ik als B-speler op mijn 28ste Belgisch kampioen geweest. Ik was een bijter en gaf nooit op, tot het laatste punt gepakt was. Hoeveel wedstrijden ik gespeeld heb, weet ik niet. Een paar duizend toch zeker, want ik heb tot mijn 65ste achter de tafel gestaan. Zo’n 75% van mijn duels heb ik gewonnen. Twee keer heb ik Europees gespeeld en op mijn 29ste stond ik in de Belgische top-8.
Daarmee kon je toch de overstap naar grote clubs maken?
De aanbiedingen zijn er geweest, maar ik heb die altijd afgewezen. Salamander is mijn leven en daar leg ik mijn kop voor. Ik heb nooit een wedstrijd gemist. Ik heb ooit, tot ergernis van mijn (overleden) echtgenote, met 39 graden koorts in Charleroi staan tennissen. Ik kon mijn ploegmaten niet in de steek laten. Ik heb die dag nog drie van de vier wedstrijden gewonnen (lacht). Ik heb altijd een hekel gehad aan spelers die met een smoesje kwamen vertellen dat ze niet konden spelen omdat ze tand- of rugpijn hadden of dat ze naar een verjaardagsfeest moesten. Daar werd ik ambetant van.
Salamander heeft nu honderd actieve leden. Dat lijkt me een groot aantal.
In de beginjaren waren er een veertigtal spelers. Het tafeltennis maakte vooral een serieuze opgang dankzij Jean-Michel Saive, onze nationale topper die in 1994 Europees kampioen werd en meer dan vijfhonderd dagen op de eerste plaats van de wereldranking heeft gestaan. Dat waren de gloriedagen voor de tafeltennissport en dat deed het aantal leden overal aandikken.
Je zetelt nu al zestig jaar in het bestuur. Toch blijven doorgaan is jouw slogan?
Zeker. Ook als hoofdscheidsrechter van de club laat ik de teugels niet los. Toch ben ik een beetje bang voor de toekomst. Zoals bij veel verenigingen is er dringend jong bloed nodig om de leiding over te nemen. De jongeren staan er wel om de mouwen op te stropen wanneer we een tornooi of wedstrijden organiseren, maar de leiding overnemen doen ze liever niet. Dat is een probleem bij veel clubs en verenigingen.
Heb je nog een goede raad voor jongeren die naar het tafeltennisspelen willen grijpen?
Het is een technische sport waarin je veel moet bewegen. Dus niet makkelijk. Het gaat verschrikkelijk snel, terwijl je alles goed moet kunnen inschatten. Maar het leert jongeren om zich te concentreren. Daar halen ze op de schoolbanken ook veel voordeel uit. Het is bovendien een gevecht tegen jezelf. Je kan nooit iemand anders wat verwijten.
Wanneer doe je hier in de sportzaal het licht uit?
Daar wil ik nog niet aan denken. Tafeltennissen doe ik sinds mijn 65ste niet meer. Mijn knieën zijn kapot. Ik hoop nog veel jonge spelers met raad en daad bij te staan. Als stamnummer 3 en oudste club in de provincie moeten we blijven doorgaan. Wie voor tafeltennis kiest, doet dat niet voor het geld. Dan moet je voetballer worden.
Bron: Leo De Nijn – GVA – Woensdag 24 november 2021